Soms heb ik een teveel aan melancholie, een abundante hoeveelheid zwarte gal die zich volgens Hippocrates in de milt bevond bij de zwartgalligen onder ons. En soms moet dat eruit.

Gisteren fietste ik naar huis door de miezerregen, waarbij het gure weer een katalysator was voor mijn donkere gedachten. Al meer dan een jaar ben ik een ramptoerist die zijn luie zetel zelfs niet hoeft uit te komen, de zwaarte komt via kranten en schermen wel tot bij mij en vormt een niet aflatende stroom aan ellende die op onbewaakte momenten als een screensaver opspringt. In plaats van rond deze tijd dankbaar te zijn voor wat ik heb, denk ik aan wat anderen niet hebben. Het is moeilijk om vrolijk te zijn als je geest magnetisch werkt op slecht nieuws.

Dit besef trok een traan uit mijn oog, en ik zag mezelf het voetpad oprijden om daar te stoppen, al was ik op vierhonderd meter van mijn woning. Angst had me fysiek gestopt om verder te fietsen.

Ik zette mijn hoofdtelefoon af, ik moest de wereld horen. Een man liep me voorbij met een stapel dampende kartonnen dozen. Hij kwam van de Italian Pub op de hoek. ‘Goeienavond’, zei hij, waarbij hij zijn kap opzij trok om onze blikken even te laten ontmoeten. Mocht dit tafereel zich honderd jaar geleden hebben afgespeeld, had hij ongetwijfeld zijn bolhoed afgenomen. Ik beantwoordde zijn groet, volgend met een automatische ‘prettige feestdagen’, wat op dit moment als zo’n hol aforisme klonk dat ik ermee moest lachen. De man was al enkele meters verder maar draaide zich om en zocht nogmaals mijn ogen, om ook mijn lach te beantwoorden, terwijl hij zijn pizza’s warm hield als kleine kinderen.

Ik passeerde de Academie en drie vriendinnen verlieten het gebouw met hun fiets aan de hand, hun instrumenten op de rug en hun hoofd vol plannen voor het weekend. Aan het café op de hoek bestelden twee mannen een zoveelste pint. Ze verdrinken zich dagelijks in elkaars verhalen. De ene heeft een stem als een rasp en doet me zelf de keel schrapen telkens als ik hem hoor, de andere heeft een kleine Fiat Panda waarmee hij enkel van zijn woning naar het café rijdt en terug, zou hij verder rijden, zou het ding uit elkaar vallen. Deze mannen begroet ik ook, en ze knikken ietwat nors terug. Ik heb deze heren vaker gezien dan mijn ouders de voorbije vijf jaar.

Terwijl ik mijn fiets parkeerde, hoorde ik het hondje van mijn buurvrouw, die enkele huizen verderop woont, naast de slager. Het keft op dit uur een echo onze straat in, en bij elke blaf roept zij op het beestje, daarbij een oude imperatiefvorm gebruikend: ‘Nee! Zwijgt!’ Het heeft nog nooit een effect gehad, maar daar malen ze beiden niet om. Ze moet wel tien keer per dag over straat waggelen met haar Maltezer, want elke keer als ik buitenkom, of het nu ’s morgens is om de kinderen naar school te brengen, of om mijn zoon ’s middags naar een vriend te brengen, of wanneer ik van mijn werk kom, of van de winkel, ze staat er. Zelfs tegen enen ’s nachts, wanneer ik op zondag de vuilzakken buitenzet, doet ze een toertje. Van haar krijg ik naast een goeiedag ook een goeiemorgen, goeiemiddag, goeienavond, goeienamiddag en zelfs een enkele keer goeienacht.

Ik ging nog even op mijn dorpel zitten, zoals oude mensen dat vroeger wel eens deden. Maar ik deed het niet om te praten over het weer, maar om na te denken. Deze mensen zijn niet mijn vrienden, maar ze wandelen wel naast mij. Ze groeten mij, ze wensen me een goede gezondheid, succes met de verbouwing van mijn achtergevel of ze vinden mijn kinderen braaf. En ik besef wat ik heb. En ik ben dankbaar.

Ik wens jullie een liefdevolle kerst en een warm eindejaar.

sparkler light in dusk celebration scene


Ontdek meer van Lennart Vanstaen

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Wat denk jij? Of ken je een goeie mop? Reageer!