Zij dwong me op te staan, mijn schoenen en m’n regenjas aan te trekken en minstens een half uur te gaan wandelen. Ik zou niet binnen mogen mocht ik toch na een kwartier al forfait geven, zo standvastig is ze wel. Gelukkig maar, want het kleine schapenvelletje waarop ik in het midden van een speelsessie met de kinderen mijn volle hoofd had neergelegd – de rest van mijn lichaam lag op de houten vloer – voelde hetzelfde aan als een kingsize matras met gepluimte van de zachtste ganzenveren.
Ik heb geen fut of zin om te gaan wandelen, laat staan in de regen. Toch doe ik wat ze van me vraagt, ik weet immers ook dat er iets moet veranderen. Met veel moeite sleep ik mijn eigen lichaam mee naar de gang, sukkel mijn jas aan en vergeet nog bijna de sleutel. Ik trek de deur achter me dicht en zet m’n kap op. Het regent niet echt, het miezert. Wel mooi, denk ik bij mezelf, terwijl ik de ontelbare kleine streepjes aanschouw die zich niet kunnen verstoppen voor de straatlantaarns.
Ik tuur de verte in. We wonen in een nogal lange straat die helaas ook erg breed is. Begrijp me niet verkeerd, het smalle weggetje waar onze vorige woning stond was niet beter, maar een brede straat trekt racewagens aan, zo blijkt. Elke week worden hier straatraces gehouden waarbij niet alleen erg veel lawaai een ongewenst gevolg is, maar waarbij ook ongelukken gebeuren. De pylonen die met de regelmaat van de klok omver worden gereden, voegen weinig toe aan een soort signaal naar die snelheidsduivels toe.
Onze straat is een unieke straat en kenmerkt zich door vier ronde punten, telkens op enkele honderden meters van elkaar. Ze zijn ook genummerd, wij wonen tussen rond punt 2 en 3. Mensen gebruiken die nummers ook om zich te oriënteren. Het is valavond, het mooiste woord van alle momenten in de dag. Ik weet dat het donker zal zijn wanneer ik terugkeer, ook al ben ik niet lang weg. Ik passeer de 2. Een jonge vrouw blaast zodanig veel rook uit haar vaper dat ik me even in een negentiende-eeuwse industriële fabriek waan of in een stoomtrein. Het ruikt zo enorm naar kersen dat de geur de talloze hondendrollen die doorgaans op en naast de stoeprand liggen gemakkelijk camoufleert.
Aan de overzijde loopt een oude vrouw haar kleine hond uit te maken en maant ze het beest aan voort te maken. Het kleine mormel heeft er duidelijk geen zin in. Nu ik wat beter kijk, zie ik dat – hoe kan het ook anders – de hond net een verse drol heeft gelegd op een grasperkje en de vrouw wil zich snel uit de voeten maken en niet gespot worden. Zij kent Big Brother ogenschijnlijk niet en ze heeft evenmin weet van de legio camera’s die de huidige regering op elke straathoek heeft geplaatst. Ik loop verder en kom bij de 3. Een koppel babbelt me al wandelend voorbij, voorgegaan door een speurende Golden Retriever.
Ik mis de avondlijke wandelingen met mijn vrouw, toen we nog geen kinderen hadden. Niet dat ik heimwee heb naar de tijd zonder kinderen, maar ik besef tijdens mijn avondstappen dat ik dit nodig heb. Om alle prikkels van de dag te verwerken. Alle mensen, alle kleuren, alle geluiden, alle drukte, de dingen die mensen me hebben gevraagd, de dingen die ik wilde doen maar niet heb gedaan. Alles wat ik heb gezegd, gedacht en gedroomd. Alles wat ik heb gegeten, gedronken, aangeraakt, gezien, gehoord en geroken. Alle knopjes die ik vandaag heb ingedrukt. Wat zijn dat er veel. Knopjes bij de bankautomaat, knopjes in de tram, knopjes op mijn telefoon en knopjes op de koffiemachine. Knopjes op het kopieertoestel, knopjes op de drankautomaat. Op de computer, in de lift, in het toilet, in mijn woonkamer, voor de beamer, voor de bel, voor de oven en voor het verkeerslicht. Het voelt alsof al die knopjes nog niet zijn afgezet in mijn hoofd. Tijdens deze wandeling zet ik ze af, één voor één.
Ondertussen ben ik aangekomen bij de 4 en steek ik over. Alweer een vrouw op leeftijd die het moeilijk heeft met haar treuzelende viervoeter. Ook verderop, nabij de ingang van het park kom ik enkele wandelaars tegen die commentaar hebben op de onwelwillendheid van hun hond om snel huiswaarts te keren. Ik vraag me af waarom ze dan in eerste instantie naar buiten gaan. Ik denk over het lot van deze arme beesten na, terwijl ik dit alles beschouw vanop een gezonde afstand. De honden hebben verdomme gelijk!
Het regent nu iets harder maar dat kan me niet echt deren, als je het begin van de regen hebt meegemaakt, valt het allemaal beter mee. Het is prachtig om even te kunnen wandelen en je gedachten te verzetten. Maar de enige gedachte die ik kan herkennen bij mijn lotgenoten in het park is de gedachte om snel weer in hun zetel te zitten.
Een man in een jaren 90-jasje, zo eentje dat je er laat uitzien als een Michelinmannetje, stapt op me toe en houdt halt vlak voor het bordje waarop in grote letters ‘INGANG PARK’ staat geschreven. Hij wil weten of ik hem misschien de weg kan uitleggen naar de ingang van het park. Ik haal mijn schouders op en zeg dat ik er ook al uren naar op zoek ben. Hij bedankt me en loopt helemaal de foute kant uit. ‘Graag gedaan’, roep ik hem nog na.
Ontdek meer van Lennart Vanstaen
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.