Elk moment van twijfel over wat ik doe in het leven, krijgt een antwoord. Soms duurt het even, en vaak komt het wanneer ik het niet verwacht. Sinds mijn 35 kamp ik met serieus wat zelftwijfel, zowel wat mijn job betreft, als mijn ambitie om te schrijven of mijn rol als vader. ’s Morgens sta ik op, en stel mezelf onder de douche de vraag of ik wel goed bezig ben en niet alles drastisch moet omverwerpen.
Categorie: onderwijs
Stockholm, 5-2-2025
Ja! Eindelijk kan ik volmondig ja antwoorden op de vraag die me al sinds de eerste dag gesteld wordt. Ja, het sneeuwt hier. Vanmorgen trok ik de lange groengrijze gordijnen open over de breedte van de hele zijgevel, een luttele vier of vijf meter, en een zoals mijn eigen wit laken lag er ook een wit laken gespreid over de straten van Södermalm. Ik was al vroeg wakker, gewekt door het peristaltische gedreun van sneeuwruimers die zich voor deze gelegenheid langs de gewoonlijke vrachtwagens en mobiele graafmachines wurmden die hier elke ochtend werken uitvoeren aan de waterkant. Het schrijven dat er werken zijn, doet me een beetje thuis voelen. Alleen leunen ze hier minder op hun spade.
Ik kijk uit het raam vanuit ons prachtige appartement boven het Heleneborg Ateljé, op Söder Mälarstrand, een lange strandweg die langs de baai Riddarfjärdet buigt van Pålsundet in het westen (dicht bij ons) tot de centrale brug in het oosten een 2,2 tal kilometer verder, die van het eindpunt ook veruit het lelijkste punt maakt. Langs deze route heb ik nu een aantal keer gejogd, en samen met mij half Stockholm zo blijkt, er wordt hier serieus wat afgelopen. Maar niet de kantjes, want de Zweden houden zich beter aan afspraken dan Belgen. Mensen gooien papiertjes in de vuilnisbak, auto’s rijden aan normale snelheden en het is redelijk stil na 22 uur. Alleen groeten de Zweden elkaar niet. Echt niet. Wanneer je dat wel doet, lijkt het alsof je van een belangrijke sociale conventie niet op de hoogte bent.
De Poll (ode aan)
Procentueel gezien heeft een kleine twintig procent van de Belgische bevolking last van pollen. Jeuk aan de ogen, een loopneus of zelfs hoofdpijn. Naast berkenpollen of graspollen die rond deze tijd voor veel hinder kunnen zorgen, krijgen alle medewerkers van het Stedelijk Onderwijs, althans de leerkrachten, sinds dit schooljaar ook andere pollen voorgeschoteld, namelijk vragenlijsten waarin ze tweewekelijks de kans hebben om hun mening te geven over een bepaald thema dat hen aangaat of zou moeten aangaan. Dat kan gaan over het gebruik van de smartphone in de klas of hoe tevreden ze zijn over de infrastructuur.
Soms moet ik beginnen schrijven om te weten te komen wat ik te zeggen heb. Misschien niets, of niet veel. Dan is dat een spijtige zaak voor u, lieve lezer. Maar laten we het samen ontdekken in dit tot nog toe overzichtelijk stuk proza. Laat ik het eerst hebben over dat gevoel, dat ik, bij gebrek aan een woord, Columbusproza noem. Dit staat dus haaks op de welgekende writers block, omdat je voelt dat je kan en wil schrijven, maar je moet eraan beginnen om te ontdekken waarover. En soms kom je in Amerika aan terwijl je naar Indië dacht te varen.
Cyberaanval
Vandaag zou ik na enige tijd weer een klas mogen geven. Ik kijk ernaar uit, want die uren spenderend achter een scherm, mijn weg banend door de krochten van Microsoft Sharepoint, muziek in mijn oren die mijn aandacht zogezegd afleidt van de andere hipsters met laptops naast, over en achter me in de buurtkoffiebar, het is soms toch te veel van het goede.
Het is trouwens niet zomaar een klas, het is een grammaticamodule, en dat is zeg maar, helemaal mijn ding: praten over en inzicht bieden in de bouwstenen van het Nederlands, en dit zonder evaluaties te moeten doen op het einde. Het is een soort remediëringsmodule, zowel voor de cursisten als voor mij.
‘Heb je het verhaaltje van de verjaardag van de wezel al gelezen?’ vraagt mijn wederhelft met onverhoopte ogen. ‘Nee’ antwoord ik droog. ‘Dat ben ik!’ kirt ze, waarna ze me geen keuze laat het straks voor te lezen aan de kinderen. Dat beloof ik. Het verhaaltje gaat over een wezel die jarig is en een feestje geeft voor alle dieren in het bos. Wanneer het moment bijna is aangebroken, twijfelt hij of de taart wel lekker genoeg is, zijn huis wel groot genoeg en of het wel gezellig zal zijn. Hij besluit de aankomende dieren toe te roepen dat het toch niet doorgaat. Terwijl de laatste dieren al weer op de terugweg hun schouders ophalen, herroept de wezel zijn boodschap. ‘Het gaat toch door!’
Als leerkracht NT2 (Nederlands als tweede taal) geef ik les aan volwassenen. Ze komen hier in België als anderstaligen om zich het Nederlands eigen te maken en vaak proberen ze ook aan een job te geraken of de opleiding van hun dromen te volgen. Momenteel heb ik twee klassen 2.2 (dat is een gemiddeld niveau Nederlands) overgenomen van een collega. Eén klas ’s morgens en eentje ’s avonds. Het is fascinerend om toeschouwer te zijn van de corona-aanpak in de klas. De verschillen kunnen niet groter zijn, sommige lontjes niet korter.
Vorige week moest ik even in mijn ogen wrijven, niet alleen om wakker te worden, maar ook omdat ik niet kon geloven wat ik las. “De Gentse schepen van Onderwijs Elke Decruynaere (Groen) stelt voor om de schooldag pas om 18 uur ’s avonds te beëindigen.” Na het nieuws dat kinderen voortaan op vijf jaar al leerplichtig zijn, lijken degenen die de lakens uitdelen de smaak te pakken te hebben. We gaan er ineens met de mangel door. Even het momentum nemen, de korte pijn.