Ik ben nergens tegelijk. Beter kan ik het niet zeggen.
Ik ben nergens tegelijk, wanneer ik luister naar hoe zij gevallen is op haar knie zonder dat er bloed bij was en hoe hij veel huiswerk heeft vandaag.
Ik ben nergens tegelijk, wanneer mijn handen de fiets in de garage remmen terwijl mijn hoofd wil begrijpen waarom hij huilt na nog geen dertig seconden thuis te zijn.
Ik ben nergens tegelijk, wanneer ik vraag hun schoenen in de kast te zetten, terwijl ik word geroepen door de kleinste kamer maar ook om lepeltjes uit de keukenla te nemen. Dat laatste klinkt onoverkomelijk.
Ik ben nergens tegelijk, wanneer ik hem met zijn rekenwerk help, denkend aan mijn eigen getallenhandicap, haar naroepend dat ik haar kom afvegen nadat ik mijn kookvuur even heb afgezet.
Ik ben nergens tegelijk, wanneer de bel gaat en ik de pasta afgiet, peinzend over een onbekende factor in een bewerking en een onbekende persoon aan de deur en zij erop staat dat ik een tv-hond inkleur.
Ik ben nergens tegelijk, wanneer ik luister naar de man in zijn werkbroek die verhaspelt wat mijn buizen doet trillen en ik onbewust zijn niveau Nederlands inschat, terwijl de klok me ingeeft dat ik dringend wortelen moet snijden.
Ik ben nergens tegelijk, wanneer ik gehakt rul zonder het aan te bakken, en er tegelijk voor zorg dat zij niet van het trapladdertje valt bij haar taakje. Ik knipper niet met de ogen op mijn rug.
Ik ben nergens tegelijk als het jeukt om mijn beslissing ongedaan te maken, voor mijn geest alle servies op de vloer kletterend, bebloede voetjes, aangebrand en verbrand vlees, geperforeerde slakkenhuizen, duizend stukjes glasheldere gedachten.
Maar ik ben wel ergens, wanneer het licht dimt. Wanneer rituelen hun eigen kracht overstijgen. Wanneer smalle lippen geuren naar zoete munt en kleren naar wasverzachter. Wanneer woorden en zinnen dansen door de kamer en kleine hoofden zich vullen met een onaangetast verlangen. Een verlangen, waarvan ik weet dat het eeuwigdurend is.